Sara gaat naar de
bakker, en naar de bank.
[de portemonnee
]de
bankbediende
de pas
]
een bosje bloemen/een boeket
[het parfum ]
Sara:
bakker is goed. Hij heeft van
heerlijke broodjes! ("van dat lekkere brood", "van die
taart": idioom voor "lekker brood", "lekkere taart")
Ze gaat naar binnen
en is aan de beurt.
Sara: Eén
brood graag. En
broodjes.
Bakker:
bolletjes hier? Prima.
was het?
Sara: Ja,
is alles.
Bakker: Geen gebak
deze keer?
Sara: Gebak? Wat is
?
Bakker: Gebak,
is alles
gebakken is.
taart ginds (=daar), vlaai,
koekje hier... Alles
zoet is.
Wacht, ik geef je
stukje koek. Zo'n koekje tussendoor, lekker toch?
Nee, 't is voor niks. Hoe smaakt
?
Sara: Lekker! Hoeveel
kost
samen?
Bakker:
is vier euro bij elkaar. Hier een euro terug.
maakt vijf.
Sara: Tot ziens.
Bakker: Graag! Tot de volgende keer, meid. En je brood zit in
zak.
Sara: Zo, en nu
naar de bank. Waar is
(bank)?
-Ik moet
geld nog afhalen,
ik van Lisa heb geleend.
Waar is
pasje nou weer?
Ze pakt haar portemonnee,
in haar jas zit, en vindt het pasje.
Sara staat nooit rood, negatief.
De rente (%)
je dan betaalt is erg hoog.
De bedragen (the amounts)
ze pint zijn klein.
Sara gaat
bank binnen. Een bankbediende helpt.
groet Sara.
Sara zegt: "Ik heb een nieuwe pas nodig. Waar kan ik
aanvragen?"
employee (=bankbediende) zegt: "Hebt u het paspoort bij u? Nee?
U moet
even halen."
Sara zegt: "Ik heb toch
oude pasje. Is
niet genoeg?"
Employee: "Nee,
pas is niet genoeg. Sorry."
Sara snapt
niet. "Begrijpt u
? Nu moet ik weer naar huis. Ik zoek mijn fiets. Waar is
(=die fiets) nou?"
Je beroep.
is een interessant thema. Om te beginnen: je zegt "het beroep"
en "het vak".
Dus je weet ook
je het hebt over "
vak" of "
beroep".
Hoe oud was jij toen je ontdekte:
"
wordt mijn beroep?
wordt mijn vak?"
Maar elk beroep is "de", dus je spreekt bijvoorbeeld over "
of
leraar" en over "
of
schilder".
Het is de persoon
werk doet, en
is altijd "de"!
Bij
bloemist kun je
mooie bloemetje
Bij
slijter kun je
sterke drank wel krijgen. [de drank]
kapper knipt mijn haar in
model. [het model]
Ik kom nooit bij
slager , want ik ben vegetariër. Hou
vlees maar! [... vlees]
parfum en
pillenkrijg je goedkoper bij
drogist hier voor je neus.
schoenmaker repareert echt alle schoenen!
groenteman heeft allerlei groenten en fruit, hij is goed gesorteerd.
Kijk hier!
tafels en stoelen zijn perfect voor mij.
Goede vis is reukloos, en
ruikt, stinkt... [de vis]
Na al
jaren op school kom je op de arbeidsmarkt.
Door de opleidingen,
ik heb gedaan, en door de werkervaring
ik heb, maak ik daar meer kans.
Dus
scholen en
diploma helpen wel. Maar
vorige banen ook.
Daardoor heb ik
nu
baan,
werkkring. [het diploma, de baan, de werkkring]
Vroeger had Nederland
de gulden (ƒ)
is vervangen door de euro.
munt is niet populair.
komt door de prijzen,
flink zijn gestegen (=hoger geworden). [de munt]
Alles is duurder geworden. Maar
niet alleen.
Banken
bankroet gaan, kosten ook veel.
Zulke dingen maken de euro een zwakke munt.
Zuinigheid (spaarzaamheid=sparen) en vlijt (ijver=hard werken):
dingen horen bij de Hollander.
sparen gebeurt heel veel, voor het pensioen.
doen ze individueel - op de bank - en collectief - via pensioenfondsen.
Maar
pensioen wordt - door de krisis - kleiner.
Alle Nederlanders samen hebben nu 500 miljard euro voor later weggezet
via
pensioenfondsen.
Dan hebben de Nederlanders nog de bankrekening. Maar
raakt leeg.
Ze hebben hun huisje. Maar
wordt steeds minder waard.
En de meeste verzekeringen van de wereld. Misschien helpen
.
Want er is nu (2013) een groot probleem,
groeit. [het probleem]
Nederlanders mogen rente op hun hypotheek van de belasting aftrekken.
aftrek [de aftrek] werkt als een subsidie.
heeft de huizen heel duur gemaakt.
Nederland heeft daardoor een huizenbubbel,
nu barst. [de bubbel]
Niet goed gespaard, Nederlanders!
Waar vind je
? Nog wat woordenschat - over je stad.
Ik vertel je alles over de plekken in
stad,
ik ken. [de stad]
Om te beginnen: ik was mijn kleren in
wassalon en in
wasmachine. [de salon, de machine].
is de beste kapper
ik ken. Maar ik ken weinig kappers,
is waar.
Is je fiets of geld gestolen?
kun je aangeven op
politiebureau [het bureau].
Het gemeentekantoor is in
straat in het centrum. Daar geef je een geboorte aan.
Voor een juridisch proces moet je
advocaat nemen. Hij is goed!
En
bank is om de hoek.
kun je moeilijk missen.
De dokter,
zit in je wijk. En het ziekenhuis?
staat in een buitenwijk.
Heb je
schildercursus [de cursus] gedaan?
zelfportret [het portret] lijkt op jou!
school produceert de beste acteurs van Nederland. Maar
acteurs zijn gek.
De bibliotheek is het mooiste biebgebouw van Nederland.
kun je zelf zien.
lekkere patatje (=frietje) vind je in
friture, waar je nu bent.
En o ja, wil je weg, dan moet je naar
station.
tickets [het ticket=het kaartje] kun je daar kopen.