logoWaterval 18, demonstratief en relatief: die of dat? DRIL!

Invullen!

1) "de" of "het"?
2a) "de"? "die" (soms kan ook "deze")
2b) "het"? "dat" (soms kan ook "dit")

Sara gaat naar de bakker, en naar de bank.

 

 

 

 


 




[de portemonnee

 

]de bankbediende

 

de pas

]

 

een bosje bloemen/een boeket

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[het parfum ]

Sara: bakker is goed. Hij heeft van heerlijke broodjes! ("van dat lekkere brood", "van die taart": idioom voor "lekker brood", "lekkere taart")

Ze gaat naar binnen en is aan de beurt.

 

 

Sara: Eén brood graag. En broodjes.
Bakker: bolletjes hier? Prima. was het?

 

 

 

 

Sara: Ja, is alles.

 

 

 

Bakker: Geen gebak deze keer?
Sara: Gebak? Wat is ?

 

 

 

 

Bakker: Gebak, is alles gebakken is.

 

 

 

taart ginds (=daar), vlaai, koekje hier... Alles zoet is.
Wacht, ik geef je stukje koek. Zo'n koekje tussendoor, lekker toch?
Nee, 't is voor niks. Hoe smaakt ?

 

 

 

Sara: Lekker! Hoeveel kost samen?

 

 

 

Bakker: is vier euro bij elkaar. Hier een euro terug. maakt vijf.
Sara: Tot ziens.
Bakker: Graag! Tot de volgende keer, meid. En je brood zit in zak.

 

Sara: Zo, en nu naar de bank. Waar is (bank)?
-Ik moet geld nog afhalen, ik van Lisa heb geleend.
Waar is pasje nou weer?
Ze pakt haar portemonnee, in haar jas zit, en vindt het pasje.
Sara staat nooit rood, negatief. De rente (%) je dan betaalt is erg hoog.
De bedragen (the amounts) ze pint zijn klein.
Sara gaat bank binnen. Een bankbediende helpt. groet Sara.
Sara zegt: "Ik heb een nieuwe pas nodig. Waar kan ik aanvragen?"
employee (=bankbediende) zegt: "Hebt u het paspoort bij u? Nee? U moet even halen."
Sara zegt: "Ik heb toch oude pasje. Is niet genoeg?"
Employee: "Nee, pas is niet genoeg. Sorry."
Sara snapt niet. "Begrijpt u ? Nu moet ik weer naar huis. Ik zoek mijn fiets. Waar is (=die fiets) nou?"


Je beroep. is een interessant thema. Om te beginnen: je zegt "het beroep" en "het vak".
Dus je weet ook je het hebt over " vak" of " beroep".
Hoe oud was jij toen je ontdekte:

" wordt mijn beroep? wordt mijn vak?"
Maar elk beroep is "de", dus je spreekt bijvoorbeeld over " of leraar" en over " of schilder".
Het is de persoon werk doet, en is altijd "de"!
Bij bloemist kun je mooie bloemetje
Bij slijter kun je sterke drank wel krijgen. [de drank]
kapper knipt mijn haar in model. [het model]
Ik kom nooit bij slager , want ik ben vegetariër. Hou vlees maar! [... vlees]
parfum en pillenkrijg je goedkoper bij drogist hier voor je neus.
schoenmaker repareert echt alle schoenen!
groenteman heeft allerlei groenten en fruit, hij is goed gesorteerd.
Kijk hier! tafels en stoelen zijn perfect voor mij.
Goede vis is reukloos, en ruikt, stinkt... [de vis]


Na al jaren op school kom je op de arbeidsmarkt.
Door de opleidingen, ik heb gedaan, en door de werkervaring ik heb, maak ik daar meer kans.
Dus scholen en diploma helpen wel. Maar vorige banen ook.

Daardoor heb ik nu baan, werkkring. [het diploma, de baan, de werkkring]

 

Vroeger had Nederland de gulden (ƒ) is vervangen door de euro.
munt is niet populair. komt door de prijzen, flink zijn gestegen (=hoger geworden). [de munt]
Alles is duurder geworden. Maar niet alleen.
Banken bankroet gaan, kosten ook veel.
Zulke dingen maken de euro een zwakke munt.


Zuinigheid (spaarzaamheid=sparen) en vlijt (ijver=hard werken): dingen horen bij de Hollander.
sparen gebeurt heel veel, voor het pensioen.
doen ze individueel - op de bank - en collectief - via pensioenfondsen.
Maar pensioen wordt - door de krisis - kleiner.
Alle Nederlanders samen hebben nu 500 miljard euro voor later weggezet via pensioenfondsen.

Dan hebben de Nederlanders nog de bankrekening. Maar raakt leeg.
Ze hebben hun huisje. Maar wordt steeds minder waard.
En de meeste verzekeringen van de wereld. Misschien helpen .
Want er is nu (2013) een groot probleem, groeit. [het probleem]
Nederlanders mogen rente op hun hypotheek van de belasting aftrekken.
aftrek [de aftrek] werkt als een subsidie.
heeft de huizen heel duur gemaakt.
Nederland heeft daardoor een huizenbubbel, nu barst. [de bubbel]
Niet goed gespaard, Nederlanders!


Waar vind je ? Nog wat woordenschat - over je stad.
Ik vertel je alles over de plekken in stad, ik ken. [de stad]
Om te beginnen: ik was mijn kleren in wassalon en in wasmachine. [de salon, de machine].
is de beste kapper ik ken. Maar ik ken weinig kappers, is waar.
Is je fiets of geld gestolen? kun je aangeven op politiebureau [het bureau].
Het gemeentekantoor is in straat in het centrum. Daar geef je een geboorte aan.
Voor een juridisch proces moet je advocaat nemen. Hij is goed!
En bank is om de hoek. kun je moeilijk missen.
De dokter, zit in je wijk. En het ziekenhuis? staat in een buitenwijk.


Heb je schildercursus [de cursus] gedaan? zelfportret [het portret] lijkt op jou!
school produceert de beste acteurs van Nederland. Maar acteurs zijn gek.
De bibliotheek is het mooiste biebgebouw van Nederland. kun je zelf zien.
lekkere patatje (=frietje) vind je in friture, waar je nu bent.
En o ja, wil je weg, dan moet je naar station. tickets [het ticket=het kaartje] kun je daar kopen.