Waterval 17-6: spreken
Wat is een correct antwoord op de volgende vraag?
Waar ga JIJ naar toe?
(de hoofdletters betekenen dat de nadruk op dit woord ligt)
- IK ga naar huis, zij gaat naar de stad.
- Ik ga naar HUIS.
- Ik GA naar huis.
- ZIJ gaat naar de stad, ik ga naar huis.
Wat is een juiste aanvulling op de volgende zin? Let op: de hoofdletters betekenen dat het woord nadruk krijgt.
Wij LOPEN naar school, ...
- niet zij.
- wij fietsen niet.
- niet naar huis.
Wat is een juiste aanvulling op de volgende zin? Let op: de hoofdletters betekenen dat het woord nadruk krijgt.
WIJ lopen naar school, ...
- niet zij.
- wij fietsen niet.
- niet naar huis.
Wat is een juiste aanvulling op de volgende zin? Let op: de hoofdletters betekenen dat het woord nadruk krijgt.
Wij lopen naar SCHOOL, ...
- niet zij.
- wij fietsen niet.
- niet naar huis.
Wat is een juiste aanvulling op de volgende zin?
Wij rijden met zijn VIJVEN naar de discotheek, ...
- jullie niet.
- we lopen niet.
- niet met zijn zessen.
- niet naar de kroeg.
Wat is een juiste aanvulling op de volgende zin?
Wij rijden met zijn vijven naar de DISCOTHEEK...
- jullie niet.
- we fietsen niet.
- niet met zijn zessen.
- niet naar de kroeg.
Wat is een juiste aanvulling op de volgende zin?
WIJ rijden met zijn vijven naar de discotheek, ...
- jullie niet.
- we fietsen niet.
- niet met zijn zessen.
- niet naar de kroeg.
Wat is een juiste aanvulling op de volgende zin?
Wij RIJDEN met zijn vijven naar de discotheek, ...
- jullie niet.
- we fietsen niet.
- niet met zijn zessen.
- niet naar de kroeg.
Wanneer ga je naar huis? Geef aan op welk woord de klemtoon ligt in het antwoord: Ik ga morgen naar huis.
- Ik
- ga
- morgen
- huis
Wie gaat morgen naar huis? Geef aan op welk woord de klemtoon ligt in het antwoord: Hij gaat morgen naar huis.
- Hij
- gaat
- morgen
- huis