Farid
gaat naar beneden, naar de kelder. Hij zoekt iets. En
hij gaat Sara’s fiets maken.
Sara zoekt haar vader. Ze gaat naar de keuken. Dat is
de kamer waar je kookt, het eten klaarmaakt.
Sara: Mama, waar is papa?
Bahar: Die zit in de woonkamer. Kijk maar eens.
Sara vindt haar vader op de bank in de woonkamer. Hij
drinkt iets.
Sara: Hallo!
Aras: Hoi!
Sara geeft haar vader een kus.
Aras: Dag lieverd.
Sara: Ik ga even naar mijn slaapkamer, hè?
Aras: Natuurlijk. Maar waarom?
Sara: Ik heb gewerkt, hoor!
Aras: Oké. Rust maar lekker uit.
Sara
loopt de trap op. Ze gaat van de begane grond naar
boven, naar de eerste verdieping. Daar is de wc, en de
badkamer. En er zijn twee slaapkamers: één voor haar
ouders en één voor Farid.
Maar
Sara moet naar boven, naar de zolder. Daar, onder het
dak, is haar eigen slaapkamer. Ze gaat op haar bed
liggen, en staart naar de foto's aan de muren.
Sara: Pff... Even bijkomen.
|
nieuwe
woorden
zoekt
(zoeken=to seek)
eten (to eat)
klaarmaakt (klaarmaken=to prepare)
vindt (vinden=to find)
liggen (to lie down)
staart (staren=to stare)
bijkomen (=uitrusten=to rest)
de
kelder (cellar) het eten (food)
de keuken (kitchen) de woonkamer (living room)
de bank (couch) de slaapkamer (sleeping room)
de trap (stairs) de begane grond (ground floor)
de verdieping=de etage (floor) de wc=het toilet
de zolder (attic) het dak (roof)
het bed (bed) de foto (picture)
de papa de mama
hé?
(okay?)
hoor! (you hear me!?)
maar (just, but)
eens (please)
even (a moment)
eigen (own)
|