logo Waterval zes, dialoog

Kies!

 

 

Snap je de opdracht? Kom op!

 

Docent, Jan Koopman:

"Een opdracht" betekent: ik zeg iets, en jullie doen het.
Bijvoorbeeld: Pak je pen.
Doe maar.
En pak ook je boek.

De leerlingen pakken een pen en een boek. Sara kijkt wat ze doen. Dan doet ze het ook.
Maar sommige leerlingen zitten nog niet.

De docent zegt: Ga je zitten, Adam!
Maar het is nog niet stil in de klas.
Docent: Kom op, even luisteren! We gaan nu naar bladzijde twaalf.
Hij wacht even.
Docent: Oké. Kijk naar oefening negen. Sara, lees eens voor.
Maar Sara leest bij oefening acht.
Adam: Fout! Niet goed! Ze is bij acht!
De docent hoort het ook.
Docent: Begrijp je het, Sara?
Sara: Nee, ik snap het niet.
Docent: Dan leg ik het uit. Ella, lees eens voor.
Meneer Koopman, de docent, loopt naar Sara. Hij wijst naar nummer 9.
Ella leest voor: Oefening 9: schrijf de namen van alle leerlingen op.

De leerlingen schrijven alle namen op in hun schrift. Sara snapt het nu.

 

nieuwe woorden
doe (doen=to do)
kijkt (kijken=look)
zitten (to sit)
ga (gaan=to go)
wacht (wachten=to wait)
lees voor (voorlezen=to read aloud)
hoort (horen=to hear)
loopt (lopen=to walk)
begrijp (begrijpen=snappen: to understand)
leg uit (uitleggen=to explain)
wijst (wijzen=to point)
schrijf (schrijven=to write)

 

 


de opdracht=de taak (assignment, task)
de bladzij(de)=de pagina (page)
stil (silent)
ook (too/also)
maar (but)
sommige (some)
even (for a moment)
nu (now)
oké (okay)
eens (please)
naar (to)
bij (at)