Docent:
|
Hoe heet deze groep? |
nieuwe woorden:
steekt op (opsteken=to raise
(hand))
de groep = de klas (group/class) de vinger (finger)
hoeveel? (how much?) |
|
Paul:
|
Groep vijf, meneer. | ||
Docent:
|
En hoeveel groepen heeft deze school? | ||
Marcia
steekt haar vinger op:
|
|||
Marcia: | Tien
groepen, meneer. |
||
Docent:
|
Oké! |
||
De
docent steekt tien vingers op. Dan vraagt hij:
|
|||
Docent:
|
En, hoeveel leerlingen heeft deze klas? | ||
De
leerlingen tellen: één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven,
acht, negen, tien, elf, twaalf...
Paul
steekt zijn hand op.
|
|||
Paul:
|
Dertien! | ||
Docent:
|
Goed zo. Sara, hoe oud ben jij? | ||
Sara: |
Ik ben achttien jaar oud. | ||
Docent:
|
Prima.
Jullie begrijpen het al. We beginnen nu met de cijfers en de getallen. |
||
|